Psalm 139:1-24

Broeders en zusters, gemeente van Jezus Christus,

Op alle kamers van het Dominicaanse klooster en de Herberg te Huissen komt het boekje ‘De weg van de mens’ van Martin Buber te liggen, als inspiratie voor alle gasten tijdens hun verblijf.

MartinBuber  

Wellicht heeft iemand onder u dit boek ooit gelezen. Buber gaat uit van de Chassidische traditie, een stroming binnen het Jodendom, ontstaan in Oost Europa in de vroege achttiende eeuw. Hij zegt, de weg van de mens begint bij zichzelf en het is alleen mogelijk als de mens zich naar binnen gaat keren, naar het diepste van je mens zijn, zijn innerlijke. Vandaag willen we ons naar binnen toe keren en overdenken dit thema ‘Doorgrond mij en kent mijn hart o God’ uit Psalm 139 vers 1 en 23. En wat betekent dit voor ons jaar thema 2022: ‘De kerk waar genezing en heling plaatsvindt’.

Het is niet bekend wanneer David Psalm 139 precies schreef. Bij het lezen echter krijgt je de indruk dat David een bepaalde leeftijd heeft bereikt en dat hij zich van zijn nietigheid tegenover God bewust geworden is. Daarmee zou de psalm eerder iets later in het leven van David te duiden zijn.

David beschrijft niet alleen over de alwetendheid, de alomtegenwoordigheid, de almacht en heiligheid van God maar ook zijn ervaring met God. Meerdere malen komen wij de intieme relaties tegen in deze Psalm en het getuigt van zijn vertrouwdheid met God.

We lezen een krachtige tekst als opening van deze Psalm: ‘HEER, U kent mij, U doorgrondt mij’. David begint de Psalm met de constatering dat God hem doorgrondt en kent (vers 1). Aan het eind in vers 23 vraagt hij aan God om hem te doorgronden en hem te laten zien wat er in zijn hart is. We zullen hier later op terug komen.

Broeders en zusters,

Doorgronden betekent uiterst secuur en van dichtbij onderzoeken tot details. Het resultaat van dit nauwkeurige onderzoek is een volmaakte kennis van de mens. Dit nauwkeurige onderzoek is voor God natuurlijk niet nodig. Hij kent de mens, want de mens is Zijn eigen schepsel. Waar het hier om gaat, is de diepe indruk die David van God heeft door zijn omgang met Hem. David werkt dit uit en past dit toe in wat hij verder in deze Psalm zegt.

Wat David hier zegt, is geen feitelijke uitspraak, geen algemene belijdenis maar een uitspraak die aangeeft dat hij zich er diep van bewust is dat God hem doorgrondt en kent. Deze relatie heeft profeet Jeremia ook beleden “Maar mij kent U, HEER, U ziet mij, U weet dat ik U in mijn hart draag (Jer.12:3a). Deze belijdenis gebeurt niet uit angst of onder dwang, maar vanuit een levende relatie met en het grootste vertrouwen in die God. Het is een zaak tussen “U” en “mij”.

Broeders en zusters,

Het andere woord in vers 1 is kennen. HEER, U kent mij. Kennen is veel meer dan weten. Het Hebreeuwse woord voor "weten", "Jada" betekent niet een soort puur abstracte manier van denken, maar spreekt altijd van een holistische betrokkenheid die te maken heeft met de praktijk van het dagelijks leven en de herkenning van correct handelen. Het heeft hier te maken met een intiem kennen, een relatie hebben met iemand. Het is niet alleen dat de HEER alles over David weet; het is ook dat de HEER een relatie met David heeft. Hij wil ook een intieme relatie hebben met u en met mij.

God kent je momenten van “zitten in de morgen – opstaan – het doorwandelen van de dag – in de avond gaan liggen”. Dit gaat over het dagelijkse leven, van de morgen, vanaf het opstaan en weggaan naar het dagelijkse school of werk, tot de avond, het weer naar bed gaan. Hij neemt waar wat we doen, wat we niet doen, wat we zeggen en waarmee wij ons bezighouden. Ook “uw, jouw gedachten” zijn voor Hem een geopend boek. Hij weet niet alleen wat je denkt, maar “begrijpt” ook wat je denkt, en dat zelfs “van verre”. Hij onderzoekt hoe je je in die tijd en gedurende die bezigheden gedraagt. Er is in alles wat je de hele dag door doe, niets dat Hem verrast of verbaast, want Hij is “met al jouw wegen vertrouwd”.

Hoe zit het met u en mij? Kunnen we ook zeggen net als koning David dat de Heer ons doorgrondt en kent? Dat we niet over God praten maar Hem ook ervaren in ons leven? Kunnen we in het besef van Gods alwetendheid zeggen en bedenken dat God in elke uithoek van ons hart aanwezig is?

Die alwetende God beschermt mij en bedekt mij met Zijn hand, die Hij liefdevol op mij legt (vers 5). Hij “sluit mij in van achter en van voren”. We kunnen bij ‘van achter’ ook denken aan ons verleden en bij ‘van voren’ aan onze toekomst. Soms kunnen gedachten aan ons verleden ons aanvallen en kan het denken aan de toekomst ons benauwen. Dan plaatst Hij Zich achter ons en voor ons. Hij zegt daar als het ware mee dat het verleden in Zijn hand is en dat met betrekking tot het verleden door het werk van Zijn Zoon alles goed is gemaakt. En wat de toekomst betreft, is ook alles in Zijn hand. Door hetzelfde werk van Zijn Zoon zullen we voor eeuwig bij Hem zijn. Vervolgens legt Hij Zijn hand op mij, waarmee Hij tegen mij zegt: ‘Jij bent van Mij.’

Dan voelen we de reactie van vers 6 in ons opkomen. In grote verwondering zeggen we tegen Hem: “Dit kennen – het is mij te wonderlijk, te hoog, ik kan er niet bij.” Er zijn geen woorden voor om dit te omschrijven. Het enige dat hier past, is op onze knieën vallen en Hem aanbidden.

De mogelijkheden die David noemt om aan God te ontkomen - naar het oosten, het westen, in de duisternis - worden tegelijk door hemzelf beantwoord: het is eenvoudig onmogelijk ergens heen te gaan waar God niet is. David komt door zijn vragen tot een troostrijke constatering en die is dat Gods hand hem overal leidt (vers 10). En hij ontdekt – niet alleen dat God hem niet loslaat, maar – dat Gods rechterhand hem vasthoudt. Overal waar ik kom, daar is God ook, en daar houdt Hij mij vast. Hij zorgt voor mij. Maar hoe is het voor u? Heeft u het ook ooit in uw leven meegemaakt?

Broeders en zusters,

We gaan een sprong maken naar de laatste verzen van Psalm 139. Dit is een ander thema. We horen over haten en vijanden van God. Mensen die kwaadaardig spreken over God en Zijn naam misbruiken.  Kortom, David, de Godvrezende haat allen die tegen God opstaan (vers 22). Dat doet hij niet in een trotse geest, maar vanuit liefde voor God. Dat blijkt ook uit zijn gebed in deze verzen. Hij haat ook de gedachte dat er bij hemzelf iets aanwezig zou zijn dat niet onderworpen is aan God. Daarom vraagt hij in deze slotverzen aan God om een volkomen ‘screening’ van zijn hart en zijn gedachten: “Doorgrond mij  God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, zie of ik geen verkeerde weg ga”. Na zijn vraag om oordeel over de goddeloze en de vijanden van God, vraagt hij nu om Gods oordeel over zichzelf.

Terug naar Buber. Dit is wat Buber bedoelde over de weg van de mens. Hij zei: ‘Bij jezelf beginnen betekent dat alles van jezelf afhangt. Dit raakt een van de diepste en moeilijkste kwesties van ons leven: aan de ware oorsprong van menselijke conflicten, thuis, op het werk, in de kerk. Want meestal kijken wij naar gedrag van anderen en zoeken naar motieven van anderen en wij kijken niet naar ons binnenste.  

De chassidische leer brengt de problematiek van het conflict  tot het innerlijke terug. Het doel is niet alleen innerlijke conflicten te onderzoeken maar de gehele mens en orde in zichzelf te scheppen. De mens moet eerst zelf inzien dat de conflictsituaties tussen hem en anderen slechts het resultaat zijn van de conflictsituaties in zijn eigen ziel in drie dingen: van een gedachte, van het woord en van de handeling /actie.

Buber zegt: de bron van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg. Daarom moet de mens weer terug naar zichzelf. Waarom doe  ik dingen die ik doe? Het is interessant om te onderzoeken. Alle anderen dingen kan de mens afleiden om niet met zichzelf te beginnen maar daar moet hij toch weer terug gaan.  Dat is wat David doet.

Broeders en zusters,

David belijdt aan het begin van de Psalm dat God hem doorgrondt en kent (vers 1). Als eerste ziet David zich als eerste staan voor de alwetende God. God weet alles over hem. Nu vraagt hij hier aan God om hem te doorgronden en hem te laten zien wat er in zijn hart is en zie of hij geen verkeerde weg gaat.Hij plaatst zich in de tegenwoordigheid van God en vraagt om hem te beproeven, hem te testen op de echtheid en zuiverheid van zijn gedachten. Jeremia 17:9b-10a zegt: “Wie zal het hart kennen? Ik de HEER, ben het die het hart doorgrondt, die nieren toetst”.

David gaat terug naar zijn innerlijke en wil niets liever dan leven in overeenstemming met de wil van God. Daarom vraagt hij of God zijn geestelijke, innerlijke wil bekijken en bij hem wil onderzoeken of er “een schadelijke of verkeerde weg” is.

Vervolgens vraagt hij of God hem “op de eeuwige weg” wil leiden. De eeuwige weg is de oude weg van de rechtvaardige.Daar gaat zijn verlangen naar uit. Hij wil op de weg gaan waarop het leven uit en met God wordt geleefd. Die weg komt ook uit in het eeuwige leven, bij Hem Die de bron ervan is, God Zelf. De dood maakt aan die weg geen einde, maar is een laatste stap op die weg die hem in de volle, ongestoorde gemeenschap met God brengt.

Broeders en zusters,

Ons thema over heling en genezing waarin wij kunnen vinden in de kerk is een uitdaging voor ons allen. Daarom is het goed en nodig om terug te gaan naar onszelf, naar de innerlijke conflicten in onszelf. Dat wij onszelf plaatsen in de tegenwoordigheid van God en vraagt om ons te beproeven, te testen op de echtheid en zuiverheid van  onze gedachten, woorden en handeling. God wil niet dat wij Hem alleen kennen als God die alles over ons weet. Maar dat wij ook onszelf durven plaatsen voor Hem om ons te doorgronden en te beproeven.

Laten wij deze woorden meenemen, ons dagelijks leven ingaan en gezamenlijk lezen we de volgende verzen in het Nederlands en Indonesisch:

Doorgrond mij, God en ken mijn hart,

peil mij, weet wat mij kwelt,

zie of ik geen verkeerde weg ga,

en leid mij over de weg die eeuwig is.

 

Amen